| Jaargang 4, Nummer 1 |
Marcel Dohmen:
"Voor een fles Bordeaux mag je vooraan zitten.”"
Op een zonnig terras in Uden onder het genot van een Brabants biertje en een Italiaans ijsje, maken we nader kennis met Marcel Dohmen (35). Een paar weken daarvoor is hem gevraagd of hij als concertmeester wil aanblijven bij het PSO. Daarover hoeft hij niet lang na te denken: “De dinsdagavond is voor mij de enige avond in de week waar ik echt naar uitkijk!
“Ik ken Jules al lang via het Nederlands Theaterorkest. Jules zat bij het PSO zonder concertmeester na het plotselinge vertrek van Alexander Tal, en vroeg of ik een tijdje op die plaats wilde zitten. Eerst heb ik daarover een gesprek met Rien gehad. Hij stelde voor dat ik een tijd op proef zou meespelen om te kijken of het tussen het PSO en mij zou klikken. Die evaluatie zou eigenlijk tegen het eind van de zomer zijn, maar dat is al eerder gebeurd. Het was een heel kort gesprek, want zowel hij als ik wilden verder gaan! Ik vind het heel leuk om concertmeester bij het PSO te zijn. Ten eerste omdat ik denk dat ik wat kan betekenen door structureel aan verbetering te werken. En ten tweede omdat ik er zelf ook veel van leer. Ik werk graag samen met amateurs, maar heb nooit echt in een amateur-orkest gespeeld. Een aantal dingen werkt bij een amateur-orkest toch anders dan bij een beroeps-. Ik moet veel harder werken bijvoorbeeld, mijn aanwijzingen moet ik heel anders geven. In essentie moet de concertmeester van het PSO uit het PSO bestand zelf komen. Zodra zich een geschikte kandidaat aandient, maak ik plaats. Dan verlaat ik het PSO, want als tutti-violist kun je me niet behouden. Ik wil het initiatief kunnen nemen, ook als ik schnabbel bij een beroepsorkest ervaar ik dat zo.
Droomconcert Voor een beroepsviolist ben ik op heel late leeftijd begonnen met vioolspelen, ik was 10 jaar. Ik hoorde toen een plaat met het Brahms’ vioolconcert, uitgevoerd door Herman Krebbers. Dat vond ik zo mooi, mijn droom was om dat vioolconcert ook te spelen. In 1981 ging ik toelatingsexamen doen op het Utrechts Conservatorium. Mijn leraar Lex Korff de Gidts vroeg waarom ik naar het conservatorium wilde, waarop ik antwoordde dat ik mijn hele leven al het vioolconcert van Brahms wilde spelen. “Nou,” zei hij, “als je dat kunt ben je heel wat!” Toen ik eenmaal in het derde of vierde jaar zat speelde ik dat vioolconcert op een concours. Na afloop kwam Lex op me af. Hij was het niet vergeten en vroeg me: “Zo, je hebt Brahms gespeeld. En wat nu?” Gelukkig had ik toen het vioolconcert van Bartok leren kennen wat ik graag wilde spelen, en daarna het vioolconcert van Berg, dat ik uiteindelijk op mijn UM examen heb gespeeld. Verder heb ik nog vioolles gekregen van Victor Liberman. Mijn UM diploma heb ik in 1990 gehaald bij Keiko Wataya, een Japanse violiste.
Na mijn afstuderen had ik het geluk dat er veel werk was. Ik heb in Oisterwijk op de muziekschool les gegeven. Dat heb ik in twee en een half jaar afgebouwd, want ik ging steeds meer andere dingen doen. Zo heb ik veel aan kamermuziek gedaan, o.a. in een duo met Ivo Janssen en les van Eli Goren. En ik heb veel in orkesten geschnabbeld, o.a. bij het Radio Philharmonisch en het Residentie Orkest. Daarnaast ben ik concertmeester geweest van veel orkesten, zoals het strijkorkest La Prima Vera en van het Amsterdams Promenade Orkest. Dat concertmeesterschap heeft Jeroen de Groot trouwens van mij over genomen. Naast het PSO ben ik nog steeds concertmeester van Musica Dulcis (voorheen het Brabants Kamerorkest) en het Nederlands Theaterorkest. Maar ik doe ook andere dingen. Ik heb tien jaar lang gouden bergen verdiend door in een kwartet salonmuziek te spelen. En ik speel nog zo’n 20 keer per jaar met het Rockoco quartett van Jan Vayne.
Passies Ik doe graag wat ik leuk vind. Het is best een luxe positie dat ik elke dag kan spelen, er is werk genoeg. Ik ben ook begonnen met directieles, eerst bij Ernst van Tiel en nu bij Jules. Daar heb ik trouwens geen haast mee, als ik pas op m’n vijftigste ga dirigeren is dat ook goed. Ook heb ik in de Vlaamse Opera in Gent gespeeld. Opera is mijn passie, dat is gewoon dé muziek! Operamuziek spelen is zo mooi, muziek en adem zijn namelijk één. Een goeie opera is puur op de stem geschreven. Ik heb zelf ook twee jaar zangles gehad, maar mijn zangkwaliteiten zijn niet echt om aan te bevelen. Ik heb ook geen neiging mee te zingen als ik opera speel. Een andere passie van mij is koken. Ik ben dol op Italiaans eten, pastas, vlees en vooral vis. Vis! Ik ga al kwijlen als ik aan een haring denk! En ik houd ook erg van Brabants draadjesvlees, lekker in de stamppot.
Muziekopnames maken Een uit de hand gelopen hobby van mij is het maken van geluidsopnames. Ik heb microfoons om opnames te maken en spullen om het te editen. Ik heb bijvoorbeeld de eerste CD van Jeroen de Groot opgenomen. En laatst heb ik een amateur koor opgenomen, heel erg leuk om te doen maar het kost zoveel tijd. Eén opname kost al snel een week. Ik heb het geleerd door veel erover te lezen, en mee te kijken met anderen. Inmiddels ben ik een eigen geluidsregistratiebedrijf begonnen: MSU. Het maken van opnames ben ik eigenlijk uit onmacht gaan doen: ik zag opnameleiders altijd enorm klungelen en het resultaat was eenvoudig weg niet om aan te horen. Om een goede opname te kunnen maken moet je niet louter een techneut zijn, het is meer dan een microfoon neerzetten en knippen en plakken. Je moet ook een goed klankbeeld hebben en kunnen meedenken met een dirigent. Ik hoor nu heel veel, als een fluitsolo later alsnog in een opname is geplakt hoor ik dat meteen. Het lijkt alsof er in Europa tegenwoordig geen goeie, ouderwetse opnames meer worden gemaakt. Een mooie koptelefoonopname waarin de opname hetzelfde is als wat een luisteraar in de zaal hoort. Tegenwoordig zweven op veel opnames de houtblazers heen en weer tussen het linker- en rechterkanaal.
Werken met het PSO Omdat ik zoveel speel moet ik mijn tijd goed plannen. Anders kan ik niet alle partijen op tijd instuderen. Ik maak een planning op een A4tje, dat doe ik eigenlijk uit nood, want mijn aard is namelijk chaotisch. Bij het opstellen van het PSO studierooster ben ik nog niet betrokken. De audities die ik nu heb meegemaakt vond ik zeer verfrissend. Rouleren vind ik in principe goed, maar ik weet eigenlijk niet hoe het precies bij een amateur orkest werkt. Bij veel beroepsorkesten wordt ook gerouleerd, en soms werkt het prima en soms helemaal niet. Het hangt ervan af of er veel capaciteitsverschillen zijn. Zwakke krachten in een groep kunnen nu eenmaal niet op de tweede lessenaar zitten. En de eerste lessenaar moet sowieso vast zijn. Nu ben ik nog niet betrokken bij de lessenaar indeling. Ik ken nog niet iedereen, ik zie helaas weinig van mijn eigen groep omdat ik vooraan zit. Ik ben trouwens wel omkoopbaar: voor een goede fles Bordeaux mag je zo een avond op mijn stoel zitten!
Wat ik verder nog kwijt wil aan het orkest? Het idee van de orkestkrant vind ik krankzinnig goed. Ja, schrijf dat maar op! Ook de kamermuziekavond vind ik heel leuk, maar helaas kan ik zelf niet komen. Ik vind het PSO een spontane club die veel met elkaar optrekt. Dat zie je in de beroepswereld niet, daar loopt iedereen in de pauze elkaar straal voorbij. Net als op een gewoon kantoor. ”