VHV Online | Instrumentalisme
Jaargang 2, nummer 3, December 1997


Onze vriend(in): de altviool

Vrijwel geen instrument in een orkest waar zoveel over te doen is als over de altviool. Ze zijn in principe onopvallend als het om het spelen van orkestwerken gaat, maar vallen des te meer op als het niet om maar over het spelen gaat. Een aantal oorzaken zoals inzetten, kritische noten (vaak ongehoord …), zenuwen en de zoveelste getapte (bier, sherry, maar ook nonalcoholic voor diegenen die bang zijn dat hun instrument makkelijk vlam vat) mop is hier veelal debet aan. Om toch iets meer over de eigenlijke achtergrond van deze ondoorgrondelijk zeer gegronde spelers te weten te komen heeft de schrijfster bedacht dat het wel eens leuk is om deze diverse groep aan een nader interview te onderwerpen over wat algemene onderwerpen betrekking hebbende op de activiteit "altviool spelen in het PSO". Hieruit kun je zien hoe groot de verschillen in altviool en persoon zijn en hoe we dat combineren met een schijnbaar toch zo harmonieuze altviolen klank.

In de categorie:

werden vragen gesteld over de altviolen van de spelers. Als eerste vragen kwamen natuurlijk een paar afmetingen aan bod die de speler sowieso moet overbruggen wil hij/zij er geluid uit krijgen.

Voor een volumineuze altviool moet een speler lijkt het wel:

  1. lange armen hebben;
  2. lange vingers hebben;
  3. gespierde armen èn soepele vingers;
  4. een lange hals.

Dat dit niet erg opgaat bewijzen wij natuurlijk wel, maar hoe pakken we het dan aan:

Een vergelijking tussen lengte van het achterblad en de mensuur (zie figuur 1) Wat opvalt is dat bij den een een groot verschil is tussen mensuur en corpuslengte, terwijl deze bij de ander kleiner is. Alleen Hubert geeft hier zijn altviolen een naam.

Figuur 2a, 2b en 2c laten duidelijk zien dat zowel Roeland als Joris een grote altviool hebben, terwijl Joris ook weer de dunste altviool heeft. Het valt dan ook op dat altviooldikte geen relatie heeft met de andere soorten afmetingen.

Tot slot werd gekeken naar de stoffigheid van de diverse altviolen. Onderstaand spinneweb (figuur 3) geeft weer hoe oud sommige instrumenten wel niet zijn. Dat de altviool vele levens heeft gekend van oud (1759) tot pasgeboren (1996) heeft natuurlijk met de passie van de spelers te maken. Of verklaart het helemaal niets dat Hans een heel oud wijs instrument bespeelt en Joris de moderne tijd vooruit wil zijn?

We zijn in elk geval niet puur op ons instrument gericht, maar geven de voorkeur nog een flink aantal andere hobby’s ernaast te hebben. Op het muzikale vlak zijn de meesten eerder begonnen met viool en doen dit er vaak nog naast (welgeteld slechts een “Edelbratsche”). Enkelen spelen daarnaast ook nog piano en ik vind behalve een klarinettist nog twee trombonespelers in het gezelschap. Verder gaat veel tijd zitten in sport en spel, computeren, bestuur en vereniging, kinderen, dansen, natuur, lezen, huisman zijn en muziek luisteren. Dus breed georiënteerd en ruimdenkend kun je ons wel noemen.

Een vreemde hobby bespeurde de schrijfster wel, het drinken van whiskey’s (let op de ‘e’). We hopen dat dat nooit fout gaat. In elk geval weet ze de weg naar onze dependance de “Trocadero” altijd maar weer goed te vinden.

Op de vraag aan de altviolisten wat ze ervan zouden vinden om aan de buitenkant van het orkest opgesteld te worden waar nu de celli zitten, waren de reacties zeer verdeeld:

Altviolisten horen graag veel altvioolmoppen onder het mom hoe gekker hoe beter, behalve Hans. Hij vindt de alt een te ernstig melancholiek instrument voor “moppers”. Onze favoriete altvioolcomposities worden genoemd: Arpeggione van Schubert, Märchenbilder van Schumann, Altvioolconcert van Bartok, Harold in Italië van Berlioz, Suite Hébraique van Bloch, Symfonie concertante van Mozart, Schwanendreher van Hindemith. Misschien een idee voor de muziekcommissie om haar gezichtsveld uit te breiden! Ook worden de suites voor cello genoemd van J.S. Bach, die weer heel apart klinken op altviool.

Wie we dan op de altviool willen horen zijn: Joeri Basjmet (van velen een favoriet), Tabea Zimmerman (favoriet van de schrijfster), Roeland (Yes! Marlène ontdekt sluimerend talent). Marco heeft wel een heel bijzondere voorkeur: vrouwelijk, ± max. 25 jaar (hoezo hoeft niet persé altviool te spelen??). Behalve deze voorkeuren blijkt menig PSO-altist ook naam gemaakt te hebben: Hubert speelde eens het Wiener Lied: “Ich bin ein alter Bratscher” en bij Roeland is muziek verkrijgbaar voor vierhandig altviool. Ikzelf auditeerde (had bij elkaar een jaar les) en kwam in het tweede Cambridge universiteitsorkest terecht, programma o.a. vierde symfonie van Schumann. Aan mijn broer die vlak voor de generale overkwam toch maar even gevraagd waar de ‘op’en ‘af’ tekens voor dienden.

Tot slot nog een opmerking van Toon dat iedere niet-altist het niet moet betreuren geen altist te zijn, want we vormen een fijne groep. Mocht het je dan toch nog opvallen waarom de PSO-altviolen soms zo ongelijk spelen? De verklaring … omdat ze op de groepsrepetities oefenen met Joris’ electronische, zéér geluidsarme metronoom.

Door: Laetitia Ingen Housz met medewerking de PSO-altvioolleden


Vorige artikel | Volgende artikel
Rubrieken: VHV Dossiers | Zo Gaat Dat | PSOciety | Mededelingen | FlipInstrumentalisme
Inhoud VHV Online December 1997Colofon

© 1997 VHV, Eindhoven.