November 2000
 VHV Online
Jaargang 5, Nummer 2

Instrumentalisme: de dirigent

Een klein wonder Als u vanavond thuis komt van de repetitie, dan is het tijd eens een klein experiment uit te voeren. Dim het licht en schakel televisie en/of audio-installatie uit. Ga met uw rug naar het raam staan, hef uw arm op en sluit uw ogen. Tel dan tot drie en beweeg met een trefzekere beweging uw arm omlaag in de vorm van een spitse V. Als dan op het moment dat uw hand zich op het diepste punt bevindt, er plotseling uit het niets muziek weerklinkt, dan heeft u een klein wonder beleefd. Het is niet aan te nemen dat u zelf zo'n wonder zal overkomen, maar alle dirigenten hebben het eens beleefd en zijn er inmiddels aan gewend.

Met de merkwaardigste grimassen
geeft hij de inzet aan de bassen,
waarna hij zich vol temperament
tot de bejaarde altgroep wendt.

Onmerkbaar wenkend met de oren
haalt hij de solofluit naar voren;
intussen houdt zijn hand de - veel
te - luide horens in 't gareel.

En klinkt de piccolo wat schril
dan zendt hij blikken, ijzig kil;
waarop pardoes de fluit daarnáást
van de weeromstuit overblaast.

Van de harpistes, achteraan,
trekt hij zich geen moment iets aan;
hij heeft slechts oor voor decibels
(en dat maakt de harpistes hels).

Hij zweet en gromt en steunt en hijgt,
naarmate het crescendo stijgt;
en zijn gezicht krijgt bij dit al
het aanzien van een toverbal.

Zijn fraaie slag, product van uren
studiewerk, heeft veel allure;
de indruk die hij hiermee wekt
wordt muzikaal niet steeds gedekt.

Zijn charme is, zelfs rug-publiek
schier onweerstaanbaar voor de chique
grijsgekapte damesrijen,
die in gedachte truien breien.

Hijzelf, vanzelf, acht zijn talent
te goed voor 't grijze permanent;
maar zou hij, ook met veel studeren,
in staat zijn om een vák te leren?

En stel, hij gaf het dirigeren
voor 't kuikensexen of jongleren
zouden die dames, met z'n allen
dan niet zó in katzwijm vallen?

(Een ongesigneerd gedicht, gevonden in: "Het Guinness Muziekboek" - 1978

Een kleine geschiedenis Voor ons is het zo normaal dat er een dirigent staat voor een orkest, dat we ons niet kunnen voorstellen dat dat ooit niet het geval was. Het is nog sterker, er zijn tijden geweest dat er helemaal geen orkesten bestonden. Eigenlijk is "orkest" een plaatsaanduiding. Het Griekse woord "Orchestrion" betekent: "Ruimte om te dansen". Het was de halfronde ruimte voor het toneel van het amfitheater, waar het koor zong en danste. Deze betekenis bleef gehandhaafd tot ver in de middeleeuwen. De gebruikelijke naam voor een groep musici werd "Kapel", een gevolg van de ondersteuning van de eredienst in kerken en kapellen. Pas in het begin van de 17e eeuw kwam het woord orkest in zwang voor een groep samenspelende instrumentalisten.

Zonder dirigent Het is aan te nemen dat zingen de oudste vorm van muziekbeoefening is. Iedereen kan het en men kan het altijd en overal doen. Het bespelen van een instrument moet geleerd worden en het aanschaffen van een instrument is en was geen eenvoudige opgave en daarmee een zekere luxe. Deze luxe was te vinden bij de heersende klasse, zoals bij de Egyptische farao. Hij kon het zich veroorloven zich te laten vermaken door een groepje musiciennes. Er werd vrolijk getokkeld en gefloten. Het strijk-instrument was nog niet uitgevonden. Ook aan de middeleeuwse hoven traden kleine groepen blazers op. Het is duidelijk te zien dat er nog geen sprake is van een leider, maar het is aan te nemen, dat een van de spelers de verantwoordelijkheid op zich nam en het sein van beginnen en stoppen aangaf.

De kapelmeester Bij grotere gezelschappen of moeilijker muziek is het wenselijk duidelijk de maat aan te geven. De Grieken deden het al door met speciale sandalen met ijzerbeslag op de grond te stampen, een combinatie van tapdansen en een metro-noom. Later werd de maat aangegeven door met een stevige stok op een tafel te tikken of krachtig op de grond te stampen. Dit laatste was de ondergang van Jean-Baptiste Lully. Tijdens een opera-uitvoering aan het Franse hof stampte hij zo onbesuisd, dat de stok op zijn teen kwam. Het kwam zeer ongelukkig aan, de teen begon te zweren en hij is aan de gevolgen van bloedvergiftiging overleden. Gelukkig voor de muziekleiders kwam er een andere methode van leiden (lijden? red.) in zwang. Aan de talrijke Europese wereldlijke en kerkelijke hoven ontstonden muziekgezelschappen, die de taak hadden voor vele gelegenheden voor een muzikale achtergrond te zorgen. Deze kapellen stonden onder leiding van een kapelmeester, die een uiterst moeizame taak had. Niet alleen moest hij zorgen dat de muziek klonk, maar vaak moest hij die muziek eerst componeren. Zijn baas hield van nieuwe muziek en die muziek moest wel voldoen aan zijn smaak. De kapelmeester maakte deel uit van de kapel en leidde de kapel vanachter het klavecimbel. Hij voerde daar de basso continuo uit, geassisteerd door de naast hem zittende cellist. De kapelmeester was niet te benijden. Veelal hadden de leden van de kapel een dubbelfunctie. Vele vorsten leefden met het onderhouden van een kapel een beetje boven hun stand. Daarom werd er, als er een fluitist en een kok nodig was, gezocht naar een kok die kon fluiten of een fluitist die kon koken, enzovoorts. Om zo'n stelletje ongeregeld goed te laten samenspelen, moeten er heel wat aanwijzingen gegeven worden en dat betekent veel handgebaren en een duidelijke lichaamstaal. Toen de basso continuo in onbruik raakte, werd de functie van kapelmeester gegeven aan de concertmeester. Hij had tenminste het voordeel dat hij een lange en goed zichtbare strijkstok tot zijn beschikking had. André Rieu doet vandaag de dag nog hetzelfde. Dat er met deze methode goede resultaten te bereiken waren, blijkt uit het succes dat de Mannheimer Hofkapelle had. Deze hofkapel stond jaren onder leiding van uitstekende violisten/componisten. De meest bekenden daaronder zijn vader en zo-nen Stamitz. Ze voerden allerlei nieuwigheden in, zoals gelijke streken, vibrato en niet te vergeten het gezamenlijk uitvoeren van crescendo en decrescendo. Mozart was eens op bezoek en schreef met groot enthousiasme aan zijn vader: "Het is een orkest van louter generaals."

De moderne dirigent In Frankrijk was François-Antoine Habenick (1781-1849) één van de eerste concertmeesters, die zich verhieven om staande te dirigeren. Hij gebruikte daarvoor zijn strijkstok of een rol papier. Hij stelde zich geheel in dienst van de componist door zich geheel te houden aan het notenbeeld. Dat is later wel anders geworden. De Duitse violist, componist en dirigent Ludwig Spohr (1784-1859) heeft een belangrijke vernieuwing aangebracht. Toen hij in 1820 bij het London Philharmonic Orchestra bij de eerste repetitie een dirigeerstokje te voorschijn haalde, keken de orkestleden verbaasd op. Ze merk-ten snel dat deze nieuwigheid een grote vooruitgang was. De repetitietijd werd beter benut en het resultaat was beter, ook volgens het publiek en de critici. Een ander belangrijke vinding van Spohr was het invoeren van letters in de partituur. Sindsdien kunnen we beginnen: "Zes maten voor K". Halverwege de negentiende eeuw kwam de moderne dirigent voor het voetlicht. Hans von Bülow (1830-1894) voerde uitsluitend werken van anderen uit. Hij staat aan het begin van de lange reeks dirigenten, die geen componist waren. Belangrijke dirigent-componisten van zijn tijd waren: Felix Mendelssohn Bartholdy, Johannes Brahms en Richard Wagner. Wagner heeft veel aan Von Bülow te danken. Hij trouwde zelfs met de echtgenote van Von Bülow. Waren vroeger de kapelmeesters nog gewoon lid van het orkest en dus min of meer collega's van de musici, werd dat met de entree van de moderne dirigent heel anders. De dirigent werd duidelijk de grote chef, die het zich zich kon veroorloven een zeer streng bewind te voeren en besliste over het lot van de individuele muzikant. Talloos zijn de (leuke) anekdotes, waarin dirigenten de orkestleden en anderen op beledigende wijze meenden te kunnen, moeten en mogen corrigeren. Ook het tijdperk van het grote geld verdienen brak aan. Het hoogtepunt is gevormd door Herbert von Karajan. Hij voerde de scepter in de drie grote Duitstalige muziekcentra: Berlijn, Wenen en Salzburg en was zo succesvol dat hij bij zijn dood niet minder dan 500 miljoen mark naliet.

Is dirigeren moeilijk? Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van degene aan wie de vraag gesteld wordt. Mensen die het kunnen of denken te kunnen, zullen zeggen dat het niet moeilijk is, maar anderen zullen er nooit aan beginnen. In ieder geval moet een dirigent goed partituren kunnen lezen, want hij moet toch weten wat iedereen speelt. Welnu, dat kan een ieder voor zich zelf proberen. U kunt in de bibliotheek een partituur lenen en proberen al luisterend naar een CD, de muziek te volgen. Om het niet te moeilijk te maken, kan het best een werk gekozen worden dat nog vers in het geheugen ligt. Een goede keuze is dus de vijfde symfonie van Mahler. Als blijkt dat het partituurlezen wil lukken, dan kan de volgende stap genomen worden: "Het beoefenen van de juiste slagtechniek." Bij de aanschaf van een blokfluit wordt altijd een grepentabel geleverd, met behulp waarvan meteen begonnen kan worden met musiceren. Om ook meteen met het dirigeren te kunnen beginnen, is bij dit artikel ook een tabel met de verschillende slagen afgebeeld. Een probleem met deze tabel is wel: "Is het de voor- of achterzijde, die afgebeeld is?" Met andere woorden: is het de beweging die de dirigent maakt of juist het beeld dat de orkestleden zien? Is dit probleem opgelost, dan staat eigenlijk niets meer een succesvolle carrière in de weg. Veel succes.

door: Toon van Dijk

Instrumentalisme
Vorige artikel | Volgende artikel
Naar de vaste rubrieken in VHV Online
Inhoud VHV Online November 2000 | Colofon
© 2000 VHV, Eindhoven.