| Jaargang 9, Nummer 3 |
Sinds een aantal jaar werkt het PSO met een poule-indeling bij de eerste en tweede violen. In het kader van de vroegere rubriek: ‘Zo gaat dat’ volgt hier een historisch plaatje van Hoe Was Het en Hoe Is Het Nu, Hoe Werkt Het en Waarom?
Hoe Was Het
Vroeger waren er veel ‘vaste lessenaars’ en dat wil zeggen: vaste koppels op vaste plaatsen. Het probleem hiervan was, dat nieuwe leden vaak niet de kans kregen om een keer vooraan te zitten, wat toch leuk is, omdat je een ander perspectief hebt (je hoort andere dingen om je heen), het is makkelijker (je kunt de dirigent vanuit je ooghoek zien zwaaien, in plaats van ergens ver weg dus je loopt minder risico om ‘achter de feiten aan te hobbelen bij een stringendo’) en last but not least: het heeft een bepaalde ‘status’ om vooraan te zitten. (Die trotse tante wordt nog trotser als ze je daar ziet zitten...)
In de tijd dat het roulatiebeleid werd geïntroduceerd was er een verjonging van het orkest aan de gang, waardoor er behoefte ontstond aan roulatiemogelijkheden.
In eerste instantie was het roulatiebeleid zo ingericht dat de 2e lessenaar de enige roulatielessenaar werd, met daarachter nog steeds vaste koppels op vaste plaatsen. Maar in deze moderne tijden is ook het PSO meegegaan in de vaart der flexibilisering. Er is nu bijna maximale flexibiliteit: we werken nu met een poule: in principe moet iedereen in de poule, de huidige tweede violen kunnen altijd voorspelen voor de poule en er zijn nu nog maar een paar vaste eerste violen (op basis van ‘vroeger verworven rechten’).
Als er nieuwe mensen worden aangenomen, worden ze uitsluitend in de poule aangenomen; er worden dus geen eerste of tweede violen meer aangenomen. Er zijn nu nog maar een paar vaste plaatsen (historisch bepaald). Dit is een terugkerend onderwerp bij de jaarlijkse aanvoerdersvergadering: vaste plaatsen kunnen namelijk onpraktisch zijn bij het rouleren en geven ook wel eens scheve ogen.
Hoe Is Het
Hoe werkt het nu? Voordat een nieuw project begint, inventariseert Wim (als orkestchef strijkers) hoeveel violen er nodig zijn en wie er mee doen. Deze lijst geeft hij aan Saskia, die in overleg met Jules en Hilde een indeling tussen 1e en 2e violen maakt. Hierbij wordt rekening gehouden met een aantal zaken: Hoe wil Jules de verhouding van de violen (Bv. 16-14); Hoe vaak heeft iemand bij de eerste resp. tweede gezeten (‘eerlijkheid’); Gelijkmatige verdeling van capaciteiten.
Wim houdt precies bij wie wanneer 1e en wanneer 2e heeft gespeeld. Het percentage dat iemand bij de 1e heeft gezeten speelt een rol bij de indeling. We proberen het zo eerlijk mogelijk te verdelen. Het is dus niet zo, dat iemand kan gaan rekenen: “Als ik dit programma bij de tweede zit, kan ik het volgende weer bij de eerste...” Het kan best zijn dat iemand een paar programma’s achter elkaar bij dezelfde groep zit. Dit hangt natuurlijk samen met het ‘verleden’ van de collega’s en het feit dat de grootte van de poule niet hetzelfde is bij eerste en tweede violen.
Wat betreft de gelijkmatige indeling is het wel van belang om te kijken of het een extra zwaar programma voor de eerste violen is. Als dat zo is, worden er meer ‘zwaargewichten’ bij de eerste gezet.
De lessenaarindeling van de aparte groepen wordt vervolgens ook in overleg gemaakt. Wie past bij wie, wie kan wie steunen, wie werken goed samen, wie hebben het ‘te gezellig’ en wie mag nu een keer meer naar voren etc.
Dit beleid heeft zeker een paar prettige kanten: je leert meer mensen kennen in het orkest (en ze leren jou kennen...), je hebt steeds een ander perspectief, je wordt een flexibele orkestmuzikant en mocht het een keer zo zijn dat samenwerking met je buurman of –vrouw niet naar wens verloopt, dan weet je in elk geval dat je een volgend project weer naast een ander zit...
Het komt het orkest natuurlijk ten goede als iedereen het naar zijn zin heeft en daarom proberen we open te staan voor suggesties, maar we kunnen onmogelijk aan alle persoonlijke wensen gehoor geven. Maar als je een vraag en/of wensen hebt kan je daarmee terecht bij Hilde en Saskia.
Ten slotte...
Dan zijn er nog een paar misverstanden/misvattingen in dit verband die best uit de wereld geholpen mogen worden: Iemand die vooraan zit is beter dan iemand die achteraan zit; Eerste violen zijn beter dan tweede violen.
Om punt één te ontkrachten: er wordt vaak gebruik gemaakt van een sandwichconstructie, waarbij sterke krachten achteraan gezet worden om de groep van achteruit te ondersteunen, mee te trekken en een homogene groepsklank te maken.
Punt twee is ook niet waar; hoewel eerste violen meer in de kijker zitten, ze vaak de melodie spelen en de ligging van hun partij vaak hoger is, maakt dit alles ze niet beter of belangrijker dan tweede violen. Vaak spelen de eerste en tweede violen in oktaven, waarbij het belangrijk is dat de tweede violen de boel dragen (zo wordt het zuiverder, wordt de klank voller en beter in balans). Bovendien zal iedere violist die ooit tweede viool heeft gespeeld in het Divertimento in D van Mozart beamen dat de tweede vioolpartij een stuk moeilijker is dan de eerste vioolpartij! De uitdrukking: “Hij speelt graag de eerste viool” heeft niet per definitie een positieve betekenis.
Wat zei de dichter Godfried Bomans ook alweer? “Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen.”
Wie eerste of tweede hondje was, kon hem niet schelen