| Jaargang 9, Nummer 1 |
Louk: “Mijn vader had beroepsmusicus willen worden en stimuleerde muziek enorm. Ik kon eerder muziek
lezen dan gewoon lezen. Voor mijn vader’s steun ben ik hem eeuwig dankbaar.
Ik heb conservatorium gedaan in Amsterdam, toen heette dat nog muzieklyceum. Ik studeerde tegelijkertijd
met Theo Olof en Herman Krebbers bij Alexander Moskovsky. Er waren toen veel vakken, zo heb ik nog
muziekleer gehad van Henk Badings.
Mijn man leerde ik kennen tijdens de mobilisatie en in 1941 ben ik getrouwd. We verhuisden toen naar
Eindhoven, vreselijk, wat een gat was dat! Toen heb ik al heel kort bij het orkest gezeten. Maar eind 1942
kreeg ik mijn eerste baby, en ben toen weer terug gegaan naar Amsterdam, naar mijn moeder. Rond het eind
van de oorlog speelde ik weer mee, voor Bevrijdend Nederland speelde ik, voor de Engelsen en
Amerikanen.”
Truus: “Toen ik acht was kocht mijn vader een kwart viool. Ik had eigenlijk geen zin om te spelen en liet
dat wel merken. Waarop mijn vader zei dat als ik niet studeerde, hij de viool weg zou doen. Maar dat wilde
ik niet, ik vond het viooltje zo schattig!
Ik heb altijd particulier les gehad. Mijn lerares wilde wel dat ik beroeps werd, maar ik wilde gewoon voor
m’n plezier blijven spelen.”
Louk: “Truus en ik zijn niet tegelijk in het orkest begonnen want rondom de bevrijding liep dat allemaal wat
onduidelijk. Voor de administratie heeft het bestuur toen een keer gezegd dat we allebei in 1945 zijn
begonnen.”
Truus: “Ik weet nog dat er op de repetitie een jonge RAF soldaat naar binnen liep, met zijn viool. Hij had
onze instrument koffers gezien en vroeg of hij mee kon spelen.
Later hebben we hem nog opgezocht in Sheffield, samen met mijn strijkkwartet.”
Lintje
Louk: “Toen we veertig jaar lid waren werden we voorgedragen voor een lintje, door Michiel de Veer. We
wilden helemaal geen lintje niet, maar ze zeiden dat het zo hoorde, en dat het publiciteit opleverde en goed
was voor de uitstraling van het orkest. Uiteindelijk gaven we toe.
Maar toen de krant kwam met de namen van de Lintjesregen zagen we onze namen niet staan. Ze hadden
net de regels veranderd: als je niet in het bestuur had gezeten kreeg je geen lintje. Hadden we nog niks.
We hebben nooit in het bestuur gezeten. Dat zullen ze best wel eens gevraagd hebben, maar dat ik meteen
radicaal afgeketst. Ik heb daar helemaal geen zin in.
Ik ben wel eens gevraagd voor de muziekkeuzecommissie. Ik zei tegen Stotijn dat ik helemaal niet wist wat
geschikt is voor het orkest. ‘Geeft niet,’ zei Stotijn, ‘ze spelen toch wat ik wil’ .”
Truus en Louk: de tweeling.
Louk: “Zodra ik een nieuwe partij had, ging ik thuis gelijk de vingerzettingen uitzoeken. Ik heb erg goed les
gehad. Dat valt me op bij al die nieuwe violistes in het orkest: ze spelen weinig de tweede en vierde positie,
altijd de eerste en derde. Ook al ligt dat niet handig.
Ik had toch de tijd om te studeren. Als we nieuwe partijen kregen zei Truus vaak ‘Wat is dat moeilijk’. En
dan zei ik: ‘Zul je straks zien dat het wel meevalt, als ik de vingerzettingen erin heb gezet’.”
Truus: “We waren enorm goed op elkaar ingespeeld. Als de één onaangekondigd iets anders deed tijdens
het spelen, deed de ander het ook.”
Louk: “Ze noemden ons ook alcoholisten. Vroeger was er geen nazit als we in het Concertgebouw gespeeld
hadden. We namen dan een fles sherry mee voor in de bus, iedereen kwam dan bij ons bedelen.”
Truus: “Nu drinken we eigenlijk geen sherry meer, maar witte port.”
Louk: “In 1998 had ik mijn pink gebroken en kon tijdelijk geen viool spelen. Voor het eerst sinds 1945 zat
ik tijdens een concert in het publiek.
Ik kon ook geen auto rijden, en Truus kan ook niet rijden. Dus haalde Florence in die tijd Truus op en
bracht haar naar huis. Maar toen ik weer kon rijden, zei Truus dat ik niet meer speciaal om hoefde te rijden
om haar op te halen, Florence kwam immers toch langs haar huis. Dus moest ik opeens alleen naar orkest
rijden, en alleen naar huis. Dat vond ik vreselijk.
Ik kan ook niet meer rijden in het donker en heb een hekel aan meerijden. Na afloop van de repetitie ging ik
gelijk naar huis. Met iemand anders moet je dan afwachten of die ook wil vertrekken.”
Louk: “We hebben altijd veel gelachen met de dirigenten, Henri Arends, Louis Stotijn en Jules. Jules is één
van de fijnste dirigenten die we ooit hadden gehad. We vonden het vreselijk als er een repetitie een andere
dirigent kwam.”
Truus: “Bij anderen ging je ’s avonds naar huis en dan had je nog geen halve bladzijde gespeeld.
Vierentwintig keer vijf maten spelen, hoe kun je dat repeteren noemen!”
Louk: “We zaten altijd op de tweede lessenaar: dan heb je het meeste oogcontact met de dirigent. Stotijn
had een keer opgebeld of ik eerste lessenaar wilde zitten, maar dat heb ik geweigerd. Woest was hij! Maar
ik wilde ook geen solo’s spelen.”
Uit elkaar
Truus: “Ik kreeg erg last van mijn handen en moet pijnstillers nemen voor elke repetitie. Dus wilde ik niet
meer zoveel in positie spelen en ging naar de tweede violen. Louk zei dat ze meeging maar ik zei dat het
echt niet hoefde, maar ze kwam toch.
Nou, ik zal je vertellen, ze heeft het precies twee repetities volgehouden, toen ging ze weer terug.”
Louk: “Die partijen vond ik niks, ik houd van moeilijke eerste viool partijen, ik vind het zalig om in de
hoogte te spelen!”