PSO Toelichtingen archief |
Richard Wagner (1813-1883)Wesendoncklieder (1857-1858)De ‘Fünf Gedichte für eine Frauenstimme und Klavierbegleitung’, die bekend zijn geworden onder de naam Wesendoncklieder, componeerde Richard Wagner in de jaren 1857-1858 parallel aan de opera Tristan und Isolde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat enkele liederen nauw verbonden zijn met deze opera; twee ervan bestempelde Wagner uitdrukkelijk als ‘Studie zu Tristan und Isolde’. Daarnaast zijn de liederen een uiting van de relatie tussen Wagner en Mathilde Wesendonck (1828-1902), dichteres en toneelschrijfter en vrouw van de koopman Otto Wesendonck die een van de voorstanders van Wagner was en hem meerder keren uit de financiële problemen had geholpen. Alhoewel ook Wagner getrouwd was met zijn eerste vrouw Minne, was de verhouding tussen Mathilde en hem zeer intiem. Zij vormde zijn inspiratie voor Isolde uit de opera Tristan und Isolde en Sieglinde uit de opera Die Walküre, en de vijf gedichten die de basis vormden voor de Wesendoncklieder waren van haar hand. In november en december 1857 toonzette Wagner de gedichten ‘Der Engel’, ‘Träume’ en ‘Schmerzen’. Voor Mathildes verjaardag eind 1857 instrumenteerde Wagner ‘Träume’ voor soloviool en kamerorkest. In februari 1858 ontstond ‘Stehe Still!’. Twee maanden later voltooide hij ‘Im Treibhaus’, een tijd waarin de relatie tussen de beide echtparen Wesendonck en Wagner onder grote druk stond vanwege de verhouding tussen Mathilde en Richard. De manuscripten van de eerste versie van de getoonzette gedichten schonk Wagner aan Mathilde. In de herfst van 1858 herzag hij ze alle vijf en onstond de versie die wij nu kennen. In oktober 1858 schreef Wagner aan Mathilde: “Iets beters dan deze liederen heb ik nooit gemaakt, en slechts een klein deel van mijn werken kan eraan gelijk gesteld worden”. Pas in 1862 ordende Wagner de liederen waarmee hij een dramaturgisch verloop in de cyclus aanbracht. De Wesendoncklieder worden zelden in de originele zetting voor zangstem en piano ten gehore gebracht. Bekendheid hebben de Wesendoncklieder vooral te danken aan de instrumentatie van Felix Mottl voor zangstem en groot orkest, waarmee Mottl een duidelijke parallel trok tussen de liederencyclus en de opera Tristan und Isolde.
Der Engel
Daß, wo bang ein Herz in Sorgen
Daß, wo brünstig sein Gebet
Ja, es stieg auch mir ein Engel nieder,
Stehe still!
Halte an dich, zeugene Kraft,
Daß in selig süßem Vergessen
Wenn Auge in Auge wonnig trinken,
Im Treibhaus
Schweigend neiget ihr die Zweige,
Wohl ich weiß es, arme Pflanze:
Und wie froh die Sonne scheidet
Stille wird's ein säuselnd Weben
Schmerzen
Doch erstehst in alter Pracht,
Ach, wie sollte ich da klagen,
Und gebieret Tod nur Leben,
Träume
Träume, die in jeder Stunde,
Träume, die wie hehere Strahlen
Träume, wie wenn Fruhlingsonne
Daß sie wachsen, daß sie blühen, |