Toelichtingen
Saint-Saëns - Celloconcert Nr. 1
PSO Toelichtingen archief
Archief | Gespeelde programma's | Biografieën solisten | Gespeelde werken | Recensies
April 1938 (Solist: Co van de Beek)
December 1958 (Solist: Tibor de Machula; Theo Vrijdag)

Camille Saint-Saëns (1835-1921)

Celloconcert nr. 1 in a Opus 33
1. Allegro non troppo
2. Allegretto con moto
3. Allegro non troppo

In 1834 trouwde Victor Saint-Saëns, een klerk op het ministerie van Binnenlandse Zaken te Parijs, met Clémence Françoise Collin. Eén jaar later, vlak na de geboorte van Camille stierf vader Victor. Clémence, zelf een amateur kunstenares, bleef achter met een zwak kind met tuberculose. Samen met haar tante Charlotte Mason voedde ze Camille op. Toen Camille 2½ jaar was kreeg hij al pianoles van zijn oud-tante. Al na een half jaar speelde hij het eerste pianoconcert van Mozart. Al snel kreeg hij les van Stamaty een oud-leerling van Mendelssohn. Op zijn zevende begon hij met compositie- en orgellessen. Toen hij tien was maakte hij zijn debuut met Beethoven en Mozart concerten in de 'Salle Pleyel' te Parijs. Als toegift speelde hij zelfs een Beethoven sonate uit het hoofd.

Niet alleen op muzikaal gebied was Saint-Saëns een geniale leerling. Zijn school maakte hij in zeer korte tijd af waarna hij privé les nam in Latijn en Grieks. Ook was hij geïnteresseerd in wiskunde, natuurwetenschappen, archeologie, astronomie en filosofie.

In 1848 ging Saint-Saëns naar het conservatorium in Parijs alwaar hij orgel studeerde. Na het winnen van twee prijzen begon hij in 1851 met het volgen van compositielessen aan het conservatorium. Op zijn 18e schreef hij zijn eerste symfonie.

Tussen 1853 en 1876 was Saint-Saëns als organist verbonden aan diverse kerken te Parijs.

De periode van 1861 tot 1865 was de enige waarin Saint-Saëns een vaste aanstelling had als compositiedocent. Dat was aan de 'Ecole Niedermeyer' waar hij onder andere Fauré als leerling had. Hoewel eigentijdse muziek niet op het programma stond om gedoceerd te worden deed Saint-Saëns dit wel.

In 1871 stichtte hij samen met Romain Bussine de 'Société National de Musique'. Deze beweging had tot doel Franse com-ponisten aan te moedigen en hun werken uit te voeren. Dit was nodig omdat in de concertzalen de werken van Duitse componisten overheersten.

Saint-Saëns heeft zijn kunnen in veel muziekgenres laten zien. De symfonische muziek is daarvan het belangrijkst en wordt dan ook nu nog het meeste uitgevoerd.

Het eerste celloconcert, geschreven in 1872, is veel bekender dan Saint-Saëns' tweede celloconcert. Dit eerste is opgedragen aan de cellist Auguste Tolbeque (1830-1919) een vooraanstaand lid van een bekende muzikale familie, leraar, componist en een autoriteit op het gebied van oude instrumenten. Deze Auguste Tolbeque speelde het stuk dan ook op de première, een conservatoriumconcert, op 19 januari 1873.

Het concert wijkt in de structuur af van de traditionele concertvorm. Het werk bestaat uit drie delen die zo zijn gemaakt dat ze de indruk geven één groot geheel te zijn. Ook is de verhouding tussen de solist en het orkest anders dan in het traditionele concert. Er is hier geen sprake van een lange inleiding door het orkest waarna de solist het thema uit de inleiding letterlijk herhaalt. Het orkest en de solist zijn meer evenwaardig aan elkaar.

Dit concert laat heel goed het vakmanschap van Saint-Saëns zien. Hij geeft namelijk de cello de gelegenheid al z'n mogelijkheden te laten horen zonder daarbij op nodeloze virtuositeit te stuiten. Door dit aspect behoorde dit concert dan ook tot de favoriete stukken van de legendarische cellist Pablo Casals die dit stuk speelde op zijn debuut in London in 1905.

Het concert begint met een groot openingsakkoord, waarna de solist al meteen het hoofdthema van het concert laat horen. Dit thema is karakteristiek voor dit concert. In het tweede en derde deel wordt dit eerste thema nog een paar keer aangehaald. Het tweede thema van het eerste deel heeft een heel ander karakter. Het is een lange gezongen melodie die veel emotie uitdrukt.

Het tweede deel heeft de sfeer van een menuet. Het thema van de strijkers wordt niet overgenomen door de solist. De solist heeft zijn eigen walsachtige thema dat eerst een begeleidende functie heeft en al meer op de voorgrond treedt en vervolgens echt melodie wordt.

Het hoofdthema uit het derde deel heeft als voornaamste kenmerk de syncopen. De solist laat dit thema meteen aan het begin van dit deel horen. Na een zeer virtuoos gedeelte komt er een lange melodische lijn in de solopartij. Na een terugkeer van het virtuose deel en het hoofdthema volgt er tot slot een coda. Deze coda is opgebouwd uit volledig nieuw muzikaal materiaal.



Programma's  Solisten
Recensies  Toelichtingen
door Geertje Kramer
© 2001 VHV Media Groep | Philips Symfonie Orkest, Eindhoven.